25 sep 2019

'De herhaling geeft de Staat van het Nederlands zijn kracht'

De Staat van het Nederlands brengt de positie van het Nederlands in het taalgebied in beeld. Door het onderzoek steeds te herhalen, wordt dat beeld almaar scherper. Dat maakt de enquête onder taalgebruikers in Nederland, Vlaanderen en Suriname van het grootste belang, vinden de drie coördinatoren van het onderzoek.

Het Nederlands blijft met afstand de belangrijkste voertaal in Nederland, Vlaanderen en Suriname. Dat blijkt uit de tweede editie van de Staat van het Nederlands: 85,2% van de Nederlanders en 90,6% van de Vlamingen spreekt altijd Nederlands met familie en vrienden. Maar dat hoeft niet altijd standaardtaal te zijn: 29% van de Nederlanders en 66% van de Vlamingen zegt daarnaast een dialect of een tussentaal te spreken. Tegelijk neemt het gebruik van Engels in het hoger onderwijs​ verder toe.

Voor Johan De Caluwe komen deze resultaten niet als een verrassing. 'De uitkomsten bevestigen mijn persoonlijke ervaringen', vertelt de coördinator van het onderzoek in Vlaanderen. 'Neem mijn waarnemingen aan de universiteit. Hoewel de Vlaamse decreten scherpe grenzen stellen aan de hoeveelheid Engels dat mag worden gebruikt en er op bachelor-niveau dus weinig in het Engels wordt gedoceerd, zie ik de universiteit steeds verder verengelsen. Van de marketing en documentatie, die standaard tweetalig zijn geworden, tot de fietsenberging, waarop nu een tweetalig bordje staat.'

Over twintig jaar

De professor Nederlandse taalkunde, verbonden aan de Universiteit Gent, hecht bijzonder veel waarde aan het onderzoek naar de Staat van het Nederlands. En vooral: aan de ijzeren regelmaat waarmee het gebruik van het Nederlands en andere talen in het taalgebied wordt bevraagd. 'Hoe vaker we het onderzoek herhalen, hoe waardevoller het wordt, omdat we dan de evolutie kunnen aflezen. Over twintig jaar kijken we daarom wél misschien met verbazing naar de uitkomsten van het huidige onderzoek. Spraken we nog maar zo weinig Engels? Gebruikten we nog zo vaak dialect?'


Over twintig jaar kijken we daarom wél misschien met verbazing naar de uitkomsten van het huidige onderzoek.


De coördinatoren van het onderzoek in Nederland en Suriname delen deze visie. Ook Frans Hinskens, onderzoeker variatielinguïstiek aan het Meertens Instituut (Amsterdam) en hoogleraar taalvariatie en taalcontact aan de Radboud Universiteit (Nijmegen), en Sita Doerga Misier, coördinator van de opleiding Nederlands aan het Instituut voor de Opleiding van Leraren (Paramaribo), zijn niet verbaasd over de uitkomsten, maar onderstrepen het grote belang van het onderzoek naar de Staat van het Nederlands.

'Daar zijn verschillende redenen voor', somt Hinskens op. 'Ten eerste een algemeen culturele reden. Culturele diversiteit betekent ook talige diversiteit. Dan wil je weten wat die precies inhoudt en onder welke omstandigheden al die talen worden ingezet. Ten tweede is er een maatschappelijke reden. We willen dat iedereen in het taalgebied toegang heeft tot de samenleving. Een wezenlijk instrument daarvoor is taal. Wie de standaardtaal niet beheerst, kan zichzelf niet ontplooien en niet meedoen aan de democratie. Dan wil je peilen hoe het met die standaardtaal staat.'

Van belang voor beleid

Alle harde cijfers die het onderzoek heeft opgeleverd, zijn in zijn ogen daarom zeer relevante gegevens voor beleid. 'Het is om verschillende redenen goed dat we ook hoger onderwijs in het Engels aanbieden. Maar de vraag wanneer dat nuttig is en wanneer niet, wordt amper gesteld. Het hoger onderwijs verengelst klakkeloos. Dit onderzoek, dat bijvoorbeeld ook uitwijst dat het maatschappelijk draagvlak ervoor is gedaald, draagt er mede aan bij dat onderwijsbestuurders daarover zorgvuldig nadenken.'

Het is daarbij extra waardevol dat het onderzoek met zijn vele invalshoeken zo veel nuances biedt. Zie het gebruik van regionale talen en dialect. Het onderzoek wijst uit dat 12,4% van de Nederlanders dat spreekt met zijn ouders en 4,4% met zijn kinderen. 'Als die trend doorzet, is dialect over drie generaties erg marginaal. Je ziet ook dat het amper wordt gebruikt op sociale media. Maar daarentegen zegt – en dat is nou opzienbarend veel – 40% van de Limburgers in het ziekenhuis Limburgs te spreken. Dialect speelt dus wel degelijk nog een grote rol.'

Talengebruik in Suriname

Doerga Misier benadrukt de importantie van de Staat van het Nederlands – waarin dit jaar ook het gebruik van de taal in Suriname werd onderzocht – voor het taalonderzoek. 'Dat is grotendeels onontgonnen terrein. Dit onderzoek is daarom een heel mooie aanleiding voor vervolgonderzoek. Neem het gegeven dat katholieken veel vaker altijd Nederlands als religieuze taal gebruiken dan protestanten of hindoes. Studenten op de universiteit hebben voor hun scripties zulk vooronderzoek nodig om vervolgens dieper te kunnen graven.'

Daarnaast spelen de uitkomsten een rol in de voortdurende discussie over het Nederlands. 'Welke vorm spreken wij: Surinaams-Nederlands of Europees-Nederlands? Wat willen we onze kinderen leren? En in het verlengde hiervan: is het onze taal of een ons opgelegde taal? En hoewel de uitkomst in lijn is met de verwachtingen, zie je nu ook hoe sterk het Nederlands hier is met 60% van de Surinamers dat zegt óók Nederlands te spreken. Het is nu duidelijk dat het Nederlands, samen met het Sranantongo, in het sociaal verkeer de lingua franca van Suriname is.’


Het is nu duidelijk dat het Nederlands, samen met het Sranantongo, in het sociaal verkeer de lingua franca van Suriname is.


Het Engels rukt weliswaar ook op in Suriname, maar – blijkt nu – dat gaat niet ten koste van het Nederlands. 'Via de media, waar films zonder ondertiteling worden vertoond. Via festivals, waar muziek en spoken word in het Engels zijn. Je ziet bij jongeren daarom ook wel codewisseling: dat ze Engels, overgenomen van tv, door hun taal mengen. Maar toch wordt het Nederlands eerder sterker. Dat blijkt uit het feit dat de generatie van 15- tot 39-jarigen vaker altijd Nederlands zegt te spreken dan de generatie daarboven.'

Verschuivingen

Deze editie van de Staat van het Nederlands laat enkele opmerkelijke verschuivingen zien ten opzichte van het eerste onderzoek. Neem de opkomst van het Fries: aanzienlijk meer respondenten zeggen deze taal altijd of ook te spreken: van 42,8% naar 59,5%. Of de afname van het Engels op sociale media: in Nederland van 27% naar 23,6%, en in Vlaanderen van 24,6% naar 22,7%. Volgens de onderzoekers past echter een nuancering bij deze cijfers.

'Er namen deze keer heel wat meer mensen uit Friesland deel aan de enquête dan de vorige keer', zegt Hinskens. 'Omdat mensen zichzelf mogen aanmelden, gebeurde het dat activisten voor het Fries, die bijvoorbeeld vinden dat de hbo-opleiding Friestalig moet worden, hem invulden. Dat is een effect dat je moet verrekenen bij de interpretatie van de uitkomsten. Voor de sociale media weten we dat de gebruikers van Facebook gemiddeld ouder zijn geworden, en juist zij schrijven online minder Engels.'

Ook daarom is herhaling van het onderzoek van groot gewicht. Pas als een verschuiving meerdere onderzoeken achter elkaar te zien is, weet je dat het taalgebruik werkelijk is veranderd. 'En door het onderzoek steeds uit te breiden, krijg je ook een steeds beter beeld', vult De Caluwe aan. 'Pas als je nog meer mensen met een immigratie-achtergrond ondervraagt, voor wie het Nederlands de tweede of derde taal is, zie je goed hoe het Nederlands functioneert als – dominante – taal in een veeltalige omgeving.'